UP

Gisteravond mocht ik op uitnodiging van de Socialrun naar de première van de theatervoorstelling UP. Ik voelde me vereerd dat ik hiervoor uitgenodigd was. De boeken PAAZ en UP, van Myrthe van der Meer, had ik al eerder gelezen. Ze gaan beiden over hoe Emma haar opnames in een psychiatrisch ziekenhuis heeft ervaren. De voorstelling begon en ik hoorde de mij bekende woorden vertellen door Yora Rienstra. Ik ging er nog eens goed voor zitten en lachte om de galenhumor van Emma.

Plotseling werd ik overvallen door emotie. Totaal onverwacht. In mijn hoofd vormde zich direct twee gedachtenstromen:
“Het is oke, want ik voel dus blijkbaar weer iets, dat is een soort van positief!” en
“Het is totaal niet logisch dat ik zo emotioneel word, want ik ken het verhaal en ik heb toch geen last van mijn opnames in 2016?”.

Het wegslikken van de tranen, tijdens de voorstelling, lukte mij nog net, al kwam er een moment dat ik serieus overwoog de voorstelling te verlaten. Ik keek naar links en rechts, zocht de uitgang en schatte mijn kansen in. Zo midden in de rij was ik kansloos. Vluchten was géén optie.

In een poging om enige controle over mijzelf te krijgen, analyseerde mijn brein verder en kwam tot de conclusie: Het is de kracht van de stem van Yora. De intonatie, het volume, de intensiteit waarmee zij de woorden uitsprak deed de emotie bij mij binnenkomen.

Herkenbare flarden van mijn opname kwamen voorbij:

Elke keer weer die vraag: “hoe voel je je?”. Elke keer moest ik weer een inschatting maken: ‘wat wil de verpleegster, psychiater, familie, vrienden, horen? Willen ze de korte versie of de lange versie?’ Ik wist niet hoe ik in woorden moest formuleren wat ik precies voelde. Ik bleef steeds hangen in vaagheden als: vermoeidheid, niet geslapen, pijn in mijn lijf, rot, ik-wil-dood. Mijn vaagheden zorgden voor onbegrip bij die ander. Emma beschreef het treffend: “Het is alsof je een blinde moet uitleggen hoe blauwe lucht eruit ziet” (‘terwijl je zelf slecht ziende bent’, voeg ik er dan aan toe).

De ‘hoe-voel-je-je-vraag’ deed me ook pijn. Steeds werd ik wéér geconfronteerd met mijn eigen rotte zelf, met het rotte gevoel, dat niet verdween, wat ik ook probeerde. Ik vond dat ik mijn omgeving te kort deed en zelfs teleurstelde. Iedereen deed zo  hun best om mij te helpen en al hun pogingen hielpen niet. Ik voelde hun pijn, ik kon hun pijn er niet bij hebben, ik kon hun pijn ook niet wegnemen.

De mede-patiënten die effect op mij hadden. De mede-patiënt die suïcide pleegde, met wie ik de week daarvoor nog cup-cakes had gebakken. Op wie ik soort van jaloers was dat zij de rust had, waarnaar ik ook verlangde. De andere mede-patiënt die uit het niets boos op mij werd, verbaal agressief werd, zodat ik liever niet meer aan de lunchtafel plaats nam en de huiskamer meed. De mede-patiënt die ik probeerde te troosten terwijl ze huilend haar vierkantjes over de afdeling liep. De mede-patiënt die mijn 1000-stukjes legpuzzel afmaakte.

De verpleging waarbij ik altijd langs mocht komen voor een ‘gesprekje’, als het niet meer ging. Maar hoe wist ik nu wanneer ik dan langs mocht komen? Wat is ‘niet-meer-gaan’? Is dat een huilbui hebben, is dat na x -uren wakker te hebben gelegen, mag het ook als ik me ‘gewoon’ rot voel? De verpleging die vaak een crisis moesten oplossen als ik dan eindelijk besloten had dat ik voldeed aan het criterium ‘het gaat niet meer’, en ik vervolgens weer afdroop naar mijn kamer zonder gesprekje.

De vrijheden die ik wel of niet kreeg: ‘je mag nog niet alleen naar buiten, want de psychiater moet je nog beoordelen’. Wat betekende dat ik afhankelijk was van de prioriteiten van de verpleging, voor wat frisse lucht en wat beweging.

Het pillen uur: “de regels zijn veranderd, de avondmedicatie moet nu vóór 21:30 uur genomen worden”. “Ook mijn slaappil?”, “ja, ook jouw slaappil”. Ik had überhaupt mazzel als mijn slaappil iets deed, maar als die dan wel zorgde dat ik op weg naar het niets vertrok, kwam de verpleging tussen elf en twaalf uur langs voor de nachtcontrole. Natuurlijk werd ik wakker van het gerommel van de deuren op de gang. Of ik lag volledig alert te wachten tot de nachtcontrole was geweest, voordat ik iets van rust kon vinden, tijdens het wakker liggen gedurende de nacht.

Die eeuwige vragenlijsten: Altijd vroeg mijn brein zich af, hoe moet ik deze vragen nu weer interpreteren? Hoe moet ik nu in godsnaam in een getal uitdrukken wat ik voel? Hoe weet ik wat ‘normaal’ is? Ik vul die lijsten vast verkeerd in. Als ik die lijsten niet goed invul, leidt dat tot de verkeerde conclusies. Als ik voor vandaag een 4 voor stemming invul, komt dat dan wel overeen met de 4 van gister? Hoe voelde ik mij gister überhaupt?

Het eindgesprek met de psychiater, waarbij ik aangaf dat verdere opname voor mij geen toegevoegde waarde had. Ik wilde naar huis. Depressief zijn kan ik ook heel goed thuis.

Tijdens het applaus lieten mijn tranen zich niet meer wegslikken, hoe hard ik dat ook probeerde, die huilbui kwam er nú aan. Ik voelde een hand op mijn schouder. Ik wilde nog niet terug naar de lobby, daar was het veel te licht en waren er veel te veel mensen. Ik vond een donker plekje tussen de coulissen en voelde een andere arm om mijn schouder. Ik kreeg de ruimte om de tranen te laten gaan, die zich niet meer tegen lieten houden. Ik voelde me zwak dat ik niet kon wachten met huilen tot ik alleen thuis zou zijn.

Na een paar minuten stopten de tranen en liepen we naar het licht in de lobby.