Als het (niet) stroomt

28 augustus was het: Aan het eind van de middag belde de postbode aan en bracht mij een grote doos. In die doos zaten de eerste gedrukte exemplaren van de ‘Wonderlijke taal der emoties’. Ik nam de doos aan, zette die op tafel en ging op de bank zitten.

Dit was het dan!
Het project waar ik bijna drie jaar aan gewerkt had!
Ik had verwacht overduidelijke blijdschap te voelen. Immers toen ik de proefdruk, begin augustus ter controle, in mijn handen hield was ik blij.

Waarom voelde ik me dan nu zo anders?

Ik voelde een matte gelatenheid en er was teleurstelling dat ik geen blijdschap voelde. Dát was immers wat ik geacht werd te voelen. Ik was in de war over wat ik niet voelde. Ik durfde de doos niet open te maken. Wat nu als ik de doos open deed en het boek zag er heel anders uit dan de proefdruk? Wat nu als er een vette rode veeg over de voorkant afgedrukt was, wat als er ineens een zwarte bladzijde in mijn boek gedrukt was. Wat als …?

Wat als het niet perfect zou zijn?

Ik had mijn hoofd al geprobeerd wijs te maken dat ik vast nog wel een schoonheidsfoutje zou vinden. Dat het niet erg was als ik het boek open zou slaan en mijn oog zou vallen op een verkeerde ‘d’ of ‘t’. Of dat er een spatie of een punt te veel of te weinig zou staan. Heus dat was écht niet erg…

Natuurlijk vindt mijn hoofd dat wél erg!

Ik trok mijn wandelschoenen aan en ging een rondje wandelen om mijn gedachten te ordenen. Tijdens het wandelen voelde ik wat traantjes opkomen. Ik probeerde me niet te schamen voor mijn tranen. De kans dat iemand ze zou zien was erg klein. Het was rustig onderweg en ik droeg een zonnebril. Ik probeerde te analyseren waar de tranen vandaan kwamen. Lag het aan de therapiesessie van die ochtend, aan het weer of aan iets anders? Was het überhaupt nodig de oorzaak te kennen?

Kennelijk was ik verdrietig en was het tijd dat ik het vat liet overstromen.

Weer thuisgekomen, stond die doos nog steeds ongeopend op tafel. Ik voelde veel spanning, mijn lijf was onrustig. In een appje vroeg een vriendin hoe ik me nu voelde. Ik zou vast trots en blij zijn, nu mijn boek klaar was!  “Eerlijk gezegd”, antwoordde ik, “voel ik me helemaal niet blij en zelfs wat verdrietig, ik snap er niets van”. Ze appte terug, dat ze het fijn vond dat ik eerlijk schreef hoe ik me voelde.

Haar woorden verschafte me helderheid in mijn gevoelens: “Jouw perfectionisme maakt angstig, het zorgt ervoor dat je liever oplost in het niets, dan dat je aandacht hebt voor een boek waarvan je niet weet hoe het valt. De trots en de boodschap raken zo overschaduwd.”

Ik wist wat me te doen stond: mijn angst direct in de ogen kijken. De onzekerheid van het niet-weten meteen oplossen op het moment dat dat kan. Ik heb níet in de hand hoe mijn boek ontvangen wordt. Ik heb niet in de hand wat ‘men’ vindt of hoe mijn woorden geïnterpreteerd worden.

Wél kan ik het spook, van een rode veeg over de omslag en een zwarte pagina in het boek, in de ogen kijken. Het ergste dat er kan gebeuren is dat ik de rode veeg en zwarte pagina aantref. Dan zou ik contact opnemen met de drukker en worden de boeken opnieuw gedrukt. Niet handig met een geplande ‘boekdag’ op 1 september. Geen wereldramp.

Ik stond op, liep naar de tafel en opende de doos. Keurig in het gelid zag ik twee stapeltjes boeken. Zo op het eerste gezicht leek de omslag in orde. Ik voelde de angst in mijn lijf afnemen. De spanning trok langzaam weg. Ik pakte een boek en sloeg het open. Geen zwarte pagina zo op het eerste gezicht. Mijn ademfrequentie daalde. Ik bladerde nog wat meer door het boek, nog steeds geen zwarte pagina. Het spookt loste op.

Ik was opgelucht.

Langzaam voelde ik de blijheid mijn lijf in stromen.

Een vijand

Ik moet nog even wennen aan mijn nieuwe therapeut en hij ongetwijfeld ook aan mij. In december hadden we een eerste kennismakingsgesprek. Hij voldeed aan mijn strenge selectiecriteria: ‘de klik’ en ‘niet-weer-weg-hoeven-binnen-een-bepaalde-tijd’. Begin mei startten onze gesprekken, de eerste nog via beeldbellen vanwege Corona, daarna gelukkig face-to-face. Ik vind het maar lastig, weer wennen aan een andere therapeut (laat ik hem Arnie noemen). Ik vroeg me af waarom hij bepaalde vragen stelde en wat de rationale was achter sommige dingen die hij vertelde. In mijn ogen waren sommige vragen totaal irrelevant en ik irriteerde me aan de herhaling van vragen (ook al had hij me gewaarschuwd voor zijn niet al te beste geheugen).

Ik was ook bang. Bang voor zijn oordeel. Bang om ‘het’ niet goed genoeg te doen. Bang om het verkeerde te zeggen en bang om onbegrepen te worden. Vóór elke sessie bleef ik tegen mezelf zeggen dat ik mocht leren van deze contacten. Dat ik mocht durven zeggen wat ik dacht en dat ik mocht durven doorvragen naar het waarom. Ik mocht oefenen. Prompt leek de herhaling in Arnie’s vragen verminderd…
Ik leerde naar zijn verhalen te luisteren en me minder te ergeren als ik de verbanden miste. Ik hoorde empathie in zijn verhalen, ik ervaarde dat hij niet oordeelde. Verbaasd constateerde ik, dat ik het nog steeds moeilijk vind om iemand te vertrouwen op zijn of haar woorden. Waarom zou ik geloven dat die persoon meent wat hij/zij vertelt? Wat zit ‘achter’ de woorden? Lees ik de ander wel goed? Het wantrouwen blijft. Waarom?

Een voorbeeld:
Vorige maand reed ik na een sessie naar huis, de laatste woorden die ik gezegd had waren: ‘nee hoor, maak je niet druk om mij, ik trek het wel’. We hadden het in de laatste tien minuten gehad over jeugdervaringen. Hoe ingesleten patronen van vroeger een grote impact op het heden blijven hebben. Arnie verontschuldigde zich dat we de sessie zo abrupt moesten eindigen en hoopte dat het me niet té verdrietig zou stemmen. Ik wuifde zijn woorden weg. Ik voelde me ook niet verdrietig overigens. Ik had zakelijk/emotieloos mijn verhaal gedaan en was daarbij onbewust vervallen in mijn oude patroon van verteller. Eenmaal thuis dacht ik er over mijn antwoord na. Mijn automatische reactie was geweest Arnie te behoeden voor ongemak, veroorzaakt door mij.
Mijn overpeinzing leidde tot de volgende gedachtenkronkels:

Hij zal wellicht helemaal geen ongemak ervaren hebben. Als hij wél ongemak ervaart, moet ik het schuldgevoel wat ik daarbij voel verdragen. Ik moet dus zélf leren omgaan met mijn ongemak (het verdragen van schuldgevoel). Als Arnie wel ongemak heeft ervaren, dan kan het goed zijn dat hij daarmee kan omgaan. Als hij er niet goed mee kan omgaan, dan is dat niet mijn verantwoording. Bovendien leidt actie tot een reactie, welke impact mijn actie heeft kan ik niet beïnvloeden, hoe graag ik dat ook zou willen.
Niets doen heeft ook impact. Onbewust niet mijn emoties laten zien in het contact leidt niet per definitie tot minder ongemak bij de ander.

Mijn welzijn is belangrijk dat mag ook gezien worden. Ik dacht terug aan het gesprek en probeerde te voelen wat ik voelde tijdens de sessie. De spanning van nu en de spanning van vroeger. Ik voelde ook verdriet. Verdriet over het kleine meisje wat destijds zo angstig was. Het was juist goed om nu stil te staan bij wat ik daadwerkelijk gevoeld had. Het was fijn dat Arnie aangaf dat hij bezorgd was over de impact dat ons gesprek mogelijk zou hebben op mijn welzijn gedurende de rest van de dag.
Direct kwam mijn ‘wantrouwen’ weer om de hoek kijken. Zou hij menen wat hij zei? Zei hij dat niet omdat het nu eenmaal zijn werk was?

Wantrouwen, mijn ongewenste vijand, was er weer. Ik realiseer me dat ik een moeilijk persoon ben om voor te zorgen, mijn wantrouwen staat verbinding in de weg.
Hoe stuur ik mijn ongewenste vijand weg?

Sportschoolangst

Ik ging vanmorgen met lood in mijn schoenen naar de sportschool om mijn revalidatieprogramma voor mijn enkel af te werken. Het werd een zware training.
Ik voel me nooit zo op mijn gemak in de sportschool. Al die ogen die naar mij lijken te staren. Het gebrek aan contact. Allemaal in de zelfde ruimte, ieder voor zich bezig.

Ik begin op de trap: tenen op de tree, hakken laten zaken en dan uitstrekken op mijn tenen. Uiteraard willen er mensen langs als ik op de trap sta. Ik zeg gedag en laat een man passeren, die mij gedag terug zegt. Ik denk: “hé, een bekend gezicht”, maar ik kan het gezicht niet plaatsen. Even was er contact, ik voelde me niet helemaal meer alleen.

Tussen de series door, loop ik heen en weer, over de fysiomat van 10 meter. Ik voel me bekeken. Maar ik doe braaf wat de fysio mij gezegd heeft. Ik loop weer terug naar de trap. Nu staat daar iemand op ‘mijn’ plek! Even weet ik niet wat te doen. Zal ik vast een andere oefening gaan doen en later terug komen? De trap is breed genoeg, er passen best twee mensen op. Ik merk dat ik letterlijk moeite heb om ruimte in te nemen, bang om een ander tot last te zijn. Ik besluit er tóch naast te gaan staan en maak even kort contact met een grapje. Dit verlaagt mijn spanning iets. Eigenlijk vraag ik op deze manier toestemming om ruimte op te trap te mogen innemen, realiseer ik me nu. Ik maak mijn oefening af en ben weer een stapje dichterbij herstel.

Tot mijn grote opluchting constateer ik dat de ‘leg press’ nu wél vrij is, net was ie nog bezet. Ik sprint er bijna heen, hoe eerder ik klaar ben met mijn oefeningen, hoe sneller ik hier weg ben. Ik kom een beetje tot rust op de ‘leg press’. Het apparaat staat in een hoek en er zijn geen andere mensen in de buurt.

Voor de volgende oefening heb ik het ‘hoge steps’ bankje nodig, ik kijk rond en zie het bankje in de buurt van twee dames staan. Ze lijken het bankje niet te gebruiken, er ligt een handdoek, flesje water en een telefoon op. Weer krijg ik de neiging weg te lopen en iets anders te gaan doen, zodat ik de dames niet hoef te vragen of ze hun spullen eraf willen halen. Ik ben bang voor hun reactie. Straks heb ik het verkeerd gezien en waren ze wel met het bankje bezig. Ik onderdruk mijn vluchtimpuls, loop op de dames af en vraag vriendelijk of ik het bankje kan gebruiken. Uiteraard is dat geen enkel probleem en ik voel me opgelucht.

De laatste oefening is vol ‘exposure’, zoals dat zo mooi heet. Een elastiek om mijn enkels, in de schaatshouding gaan staan en dan zijwaarts stappen. Niet de meest charmante houding. Het ergste is dat dit op de fysio mat moet, in het gangpad. Aan twee kanten staan apparaten met mensen erop. Gelukkig niet veel mensen maar toch… Ik kom er achter dat ik de oefening het beste kan doen, door stug naar de grond te blijven kijken en te focussen. Ik voel ogen in mijn rug prikken. Maar liefst vier keer moet ik heen en weer. Het akelige gevoel bekeken te worden, zakt gelukkig iets.

Ter afsluiting mag ik een stukje wandelen op de loopband. Het voelt als een afgang, ik wil rennen, maar kan dat nog niet.” Iedereen zal vast denken dat ik een slechte conditie heb, als ik alleen maar wandel”, gaat er door mijn hoofd. Ik hou mezelf voor dat ik hier mijn eigen doelen heb, net als iedereen. Het is onwaarschijnlijk dat iemand überhaupt een mening heeft over wat ik daar uitvoer. Dat helpt een klein beetje. Ik zet de loopband op 6 km/uur, met een helling van 5%, zo loopt ik in 10 minuten wat onrust uit mijn hoofd.

Ik weet dat dit sportschooltraject erbij hoort, wil ik weer kunnen rennen. De fysio heeft me beloofd dat ik komende week op de crosstrainer mag. Dat motiveert me, de crosstrainer is de eerste stap naar het rennen én het weer opbouwen van mijn conditie.

Pas veel later bedenk ik mij dat de man, die mij bekend voor kwam, Gerald Joling (of zijn dubbelganger) was…