Nostalgie

Gisteravond had ik met mijn zusje afgesproken om te gaan eten in het Oude Dorp waar wij zijn opgegroeid. Van te voren was ik gespannen, ik wist niet precies waarom. Ergens was ik bang voor wat ik zou voelen als ik weer terug zou zijn op de plek waar ik tot mijn 23ste woonde. Ergens was ik bang dat ik niet de verbinding met mijn zusje kon maken die ik wilde. In een depressie is het moeilijk écht verbinding met anderen te maken. Zelf kan ik dan nog wel het idee hebben dat ik open sta voor contact, soms blijkt het tegendeel en kan die ander niet tot mij doordringen. Afgelopen week overwoog ik diverse malen de afspraak af te zeggen in de hoop een volgende keer in een betere stemming te zijn. Ik deed het niet, omdat ik me door afzeggen zeker niet beter zou voelen én omdat ik mijn zusje wilde zien.

Rond een uur of vijf stapte ik mijn auto en reed de snelweg op. Hoe dichter ik bij de afslag kwam, hoe harder mijn hart begon te bonzen. Was het van de spanning? Het voelde niet negatief. Het was een soort opgewonden gebons dat ik terug kwam op bekend terrein. Ik reed de wijk in over het bruggetje en links was daar mijn ouderlijk huis. Ik wierp er een snelle blik op, er zat een auto achter me. Rechts de kerk die er al tig jaar staat en de fietsenwinkel op de hoek zat er ook nog. Ik parkeerde mijn auto op de nieuwe parkeerplaatsen langs het water (daar waar Sinterklaas altijd aankwam). Hier stond vroeger zo’n grote lelijke gele glascontainer. Ik stapte uit en liep over de Dorpstraat naar het eettentje waar we hadden afgesproken.

Van tevoren wist ik niet of ik binnen zou durven stappen bij de slagerij waar ik 28 jaar geleden aan mijn eerste zaterdagbaantje begonnen was. Ik was bang voor de ‘hoe gaat het?’ en ‘wat doe je nu? vragen. Ik schaam me voor het antwoord dat ik moet geven, als ik eerlijk ben. Ik kwam er langs, het was vlak voor sluitingstijd, de slager en zijn vrouw waren aan het opruimen. Er was niemand in de winkel. Na een diepe ademteug, duwde ik tegen de deur, hij was nog open en ik stapte naar binnen.

We keken elkaar aan, de slager en zijn vrouw waren eigenlijk niet zo veel veranderd. Zij keken naar mij en ik begon met te zeggen “ik werkte hier vroeger”. De slager kreeg een blik van herkenning in zijn ogen, toen hij mijn stem hoorde. “Ja, ik herken je nu!”. We kletsen even over de winkel, over het wel en wee. Ik vroeg naar hun kinderen op wie ik vroeger wel eens paste. Ze bleken een jaar geleden oma en opa geworden te zijn. Ik kon er even omheen draaien, maar uiteindelijk kwam ‘de’ vraag.

Ik besloot eerlijk te zijn en te zeggen dat ik, na een carrière als accountant, nu al een tijdje niet meer werk, chronisch depressief ben en vrijwilligerswerk doe. Ze reageerde begripvol en vertelde meteen dat hun dochter een burn-out heeft. Er was verbinding. Ik kon eerlijk vertellen én ik kreeg een begripvolle reactie terug. Niet dat ik anders verwacht had, want het zijn lieve mensen. Maar ik schaam me nog altijd als ik over depressie vertel. Het voelt alsof ik een last leg bij die ander als ik vertel dat ik helemaal niet zo’n leuk leven heb. We namen afscheid en ik ontmoette mijn zusje bij het restaurant.

Het voelde goed haar weer te zien. We kletsen bij over de afgelopen weken over koetjes en kalfjes. Ze vertelde me ook haar visie op vriendschap en hoe zij om gaat met verschil in verwachting over diepgang van een vriendschap. Ze vertelde me haar conclusie, dat haar gezin haar basis is en dat de vrienden daaromheen komen en gaan.  Opeens vertelde ik haar over mijn afgelopen weken, op Texel, het gedoe van wisselen van behandelaren, het ASS-diagnose-traject wat volgende week start. Mijn twijfels daarover, mijn slaapproblemen en slechte stemming. Ik vertelde haar dat het niet leuk vind om te vertellen dat het weer slecht gaat. Weer dat schaamte gevoel en het gevoel dat ik haar teleurstel en belast met mijn negativiteit.

Tegelijkertijd vulden nare gedachten mijn hoofd: “je ratelt teveel, je zeurt, je stelt je aan, een ASS-diagnose verandert niets, je wil alleen maar aandacht trekken, je bent alleen maar negatief.”  De enige manier om deze nare gedachtenstroom te stoppen, is te controleren of wat ik denk klopt.

Ik verzamelde moed om haar te vragen of ze het raar vind dat ik een nieuw diagnose traject start. Ik vroeg haar of ze het vervelend vind dat ik wéér vertelde dat het slecht ging, ook al zie ik er goed uit (volgens de slager en zijn vrouw…). Ze reageerde heel begrip vol. Ze zei dat ze me begreep, dat ze in mijn situatie ook alle opties zou aanpakken. Ze zei dat het inderdaad niet leuk is om te horen dat het weer slecht gaat, maar ook dat het is zo als het is. Er kwam een nieuwe gedachte op in mijn hoofd: “ze zegt het nu wel maar ze bedoelt dat niet zo”. Ik leg deze gedachte het zwijgen op door actief te denken “mijn zusje zou niet tegen mij liegen, dus ik mag geloven wat ze zegt”.

Ik voelde verbinding met mijn zusje. Dat was waardevol. Na het eten loop ik, zwijmelend van nostalgie, over de Dorpstraat terug naar mijn auto. De Chinees aan de overkant van het water zit er nog! Daar won ik, toen ik negen was, ooit 5 rijksdaalders uit de gokkast tijdens de braderie. Hé, de elektronica zaak aan de linkerkant op de hoek, die is er ook nog. Eigenlijk is het een vertrouwd kneuterig gevoel bedenk ik me. Zo in het donker, met de kerstverlichting nog aan. Ik stap in mijn auto en rij terug langs mijn ouderlijk huis. Deze keer rijdt er geen auto achter me. Ik rij heel langzaam (stoppen en uitstappen durf ik niet) kijk even naar binnen. In een glimp zie ik dat ze vast verbouwd hebben van binnen. Ik zie de aangebouwde garage buiten. Maar ik zie ook de vertrouwde boom en het grint in de voortuin. Dat is nog zo als het was.

Misschien ga ik binnenkort nog wel een keertje terug, als het licht is. Om mijn vertrouwde hardlooprondje rennen,  over de dijk, langs de sluizen en terug over het industrieterrein (wat nu een woonwijk is). Nog even mijmeren.

Ik rij de brug over naar de snelweg. Ik probeer te bedenken wat ik nu eigenlijk voel.
Volgens mij was dit het gevoel van thuiskomen.