Marathon dag

Vaak had ik M-day gevisualiseerd. Zaterdag 24 april was het eindelijk zover. Het was lekker weer. Niet te warm, niet te koud. Op een zelfgekozen tijdstip stond ik op een zelfgekozen plek om aan mijn eigen uitgezette marathonroute door de duinen te beginnen. Tot mijn verrassing stonden er twee mensen bij de start om mij uit te zwaaien. Ik kreeg een zakje met een mooi glad wit steentje (kracht & doorzettingsvermogen) en twee muntjes (geluk) mee voor onderweg. Ik zou ze alle drie hard nodig hebben.

Na de laatste succes wensen in ontvangst genomen te hebben, begon ik aan het eerste deel. Onwennig, bang voor de pijn die zou komen, een beetje zenuwachtig en ook opgetogen rende ik de eerste kilometers. Ik kwam lastig in mijn ritme en was nog aan het bijkomen van de indrukken bij de start. Het ontroerde me dat ze de moeite hadden genomen om mij uit te zwaaien en dat ze speciaal voor mij een zakje kracht, geluk en doorzettingsvermogen had meegenomen.

Ik bedacht me hoeveel geluk ik had, dat het juist vandaag prima hardloopweer was. Dat zeven mensen mij vandaag (al dan niet virtueel) ondersteunden en volgenden via LiveTracking. Ik putte kracht uit het feit dat op het tien kilometerpunt mijn eerste meeloper op mij wachtte. Ik liep langs een kudde wilde paarden, zij hielden keurig afstand. Ik maakte een kleine omweg van het pad af om een paar Schotse Hooglanders te ontwijken en begon aan de eerste zware klim van de dag.

Na ruim een uur kwam ik bij het bevoorradingspunt. Ik nam de tijd om banaan te eten en cola te drinken. Het zonnetje scheen. Mijn meeloper was er klaar voor. Ik voelde me opgelucht, het leek alsof ik het zwaarste stuk nu gehad had. Al kletsend renden we verder. Het voelde meteen al lichter. Zo samen. Mijn hartslag leek spontaan 10 slagen lager.

Rond km 18 voelde ik de eerste flinke pijnen in de spieren aan de buitenkant van mijn knie. Ik herkende die pijn. Ik schrok ervan. Ik had hier al maanden geen last meer van gehad. Het was te vroeg! Het zou vast nog erger worden. Ik moest een manier vinden om met de pijn om te gaan. Ik was teleurgesteld. Ik had toch niet al die lange duurlopen in de duinen gedaan om nú al pijn te hebben? Ik was beter getraind dan ooit.

Het was tijd om ‘doorzettingsvermogen’ uit het zakje halen.

Ik besprak mijn zorgen met mijn meeloper. Ze vroeg me of ik pijnstillers mee had. Dat had ik. Ik was allang vergeten dat ik die mee had. We maakte een plan. De zware strandopgang rond km 22 zou ik toch wandelen, dan zou ik ook de pijnstillers slikken. Vrijwel direct na ons besluit, werd de pijn minder. Wonderlijk, wat delen van leed kan opleveren.

De strandopgang was behoorlijk pittig, veel los zand. Echter ‘wat omhoog gaat, gaat ook weer naar beneden’ en we renden met een glimlach en grote stappen (al zand scheppend in de schoenen) naar beneden naar het vlakke harde strand. Windje mee, goed gezelschap, zó was het hardlopen heerlijk.

Op km 25 stond mijn tweede meeloper ons op te wachten met eten en drinken. Ik had hem al een tijdje niet gesproken, hij liep de derde etappe met mij mee. Samen hardlopen is een uitstekende manier om bij te kletsen. Althans ik beperkte me voornamelijk tot luisteren, hij deed het praatwerk. De route was prachtig. Ik klaagde wat over de pijn in mijn buik. Het verteren van eten en drinken deed pijn, dat was na de eerste bevoorrading ook zo geweest. Ondanks dat ik eten en drinken geoefend had tijdens de training. Ik wist dat de pijn na een kwartiertje wel weer zou wegtrekken. Even op mijn tanden bijten en me laten afleiden door nóg een onverwachte meeloper hielp.

Midden op het pad stond een reusachtige Schotse Hooglander. Er omheen gaan (zoals ik eerder gedaan had) was hier geen optie. Doornstruiken aan beide kanten van het pad boden geen ruimte tot uitwijken. Mijn hartslag (en tempo) ging flink omhoog terwijl ik langs hem snelde.

Een paar kilometer verder liep de route over een drassig pad. Het leek erop dat we er door konden zonder natte voeten te krijgen. Helaas, het pad was drassiger dan ik dacht. Toch natte voeten. Ik maakte een omtrekkende beweging om de rest van het water te vermijden. Een andere loper liep langs ons en zei “een beetje natte voeten hoort erbij toch?”. Ik riep hem toe, dat ik dat normaal gezien niet erg vond. Dat ik vandaag nog ‘maar’ 10 kilometer te gaan had na er al 32 gerend te hebben!  Hij riep ons toe: dan loop je dus een marathon vandaag!?!

Ik voelde me trots. Op dát moment wist ik dat ik het ging halen al moesten de zwaarste kilometers nog komen. De pijn in mijn buik was inmiddels weggetrokken. Mijn benen deden behoorlijk zeer. Maar de man met de hamer stond deze keer niet langs het parcours.

Regelmatig nam ik een slokje water uit mijn rugzak. Ik durfde het aan om een beetje energiegel weg te werken voor het laatste deel. Mijn buik deed deze keer niet moeilijk. De derde meeloper sloot aan. Nog maar zeven kilometer te gaan. Ik hield mijn hartslag in de gaten en bleef mijn eigen tempo lopen.
De laatste twee kilometers liepen we met zijn vieren. Mijn eerste meeloper was inmiddels ook weer aangesloten. Er werd gekletst, gelachen en de eindstreep kwam steeds dichter bij. Mijn meelopers verwonderden zich erover dat ik er nog zo goed uit zag, dat ik nog kon praten en lachen. Ik had het wél zwaar en had ook wél flinke pijn, maar doordat ik me zo gesteund voelde, kon ik ook lichtheid voelen en laten zien.

Mijn meeloper vroeg me of ik de victorie al kon voelen. Ik antwoordde dat ik het een onwerkelijk idee vond. In de ochtend was ik begonnen en na ruim vijf uur hardlopen had ik 42,3 kilometer afgelegd. ’s Avonds thuis bekeek ik alle appjes, foto’s en filmpjes die onderweg van mij gemaakt waren. Ik genoot na van de ervaring en de ondersteuning die ik onderweg gevoeld had.

Het zakje met geluk, kracht en doorzettingsvermogen lag voor me op tafel:
Ik had geluk gehad
ik had de kracht in mijn benen en hoofd gevonden
ik had het doorzettingsvermogen om een droom waar te maken.

Wattenhoofd

Beste mevrouw,

Mijn excuus voor het lelijke scheldwoord wat mij ontglipte toen ik U vanmorgen passeerde.

Het is wellicht goed om U mee te nemen aan wat er aan dat scheldwoord vooraf ging.

Ik stond vanmorgen op met een hoofd vol watten. Gelukkig geen Corona watten, wel mijn ‘normale’ depressie watten. Na een ontbijt en een extra kop koffie voelde mijn hoofd nog steeds niet beter. Op het programma stond voor vandaag een rondje hardlopen. Wattenhoofd of niet. Ik bedacht me waar ik heen zou gaan. De saaie polder in of zou ik naar het Amsterdamse bos kunnen. Zouden daar te veel wandelaars, fietsers en loslopende honden zijn of zou het meevallen. Het was een doordeweekse dag op een rustig tijdstip, dus ik besloot een rondje door het bos te dwalen. Soms klaart de mist in mijn hoofd op van een rondje dwalen in het bos.

Als ik iemand achterop loop kondig ik mijn komst altijd vriendelijk aan met een ‘goedemorgen’ of ‘goedemiddag’. Mensen schrikken dan minder en het is gemakkelijker om ruimte voor elkaar te maken. Loop ik iemand tegemoet dan krijgt hij/zij ook meestal een vriendelijke groet van mij.

Zo af en toe kom ik een wandelaar met één of meerdere honden tegen. Dan schrik ik altijd even, sinds die ene hond vorig jaar aan mijn kuit hing. Meestal gaat het goed, vaak luisteren de honden naar het baasje of is het baasje zo vriendelijk zijn/haar hond even bij zich te roepen, zodat we elkaar kunnen passeren zonder struikelpartijen. Ik bedank of knik altijd even, afhankelijk van hoeveel adem ik nog over heb.

U kreeg vandaag een lelijk scheldwoord van mij toen ik u tegemoet liep. Ik kan me voorstellen dat U schrok. U zag mij namelijk niet aankomen, wandelend midden op het pad, druk kijkend op uw telefoon.

Rond U liepen drie kleine honden (ik neem maar aan dat ze van u waren) kriskras over het pad. Ik ontweek hond 1, vervolgens hond 2, gleed uit in de modder, bleef net overeind en struikelde bijna over hond 3. Toen ontglipte mij dat lelijke scheldwoord. U keek verontwaardigd op van uw telefoon en uitte ook wat woorden. Ik kon u niet verstaan (de toon was niet erg vriendelijk) want ik was U al voorbij. U en uw honden mogen daar inderdaad zijn, net als ik. Wie er voor wie aan de kant moet? Geen idee. Wie heeft de meeste of minste rechten? Wie moet er wijken voor een boze bui?

Eigenlijk was daar een aanlijnplicht voor de honden. Ik vermoed dat U dát bordje gemist heeft. Overigens maakt het mij ook niet uit of een hond wel/niet aangelijnd is. Over de 10 meter lange lijn struikel ik nog steeds als een hond kriskras over het pad rennend de grenzen van de lange lijn opzoekt.

Tijdens mijn laatste kilometers dacht ik na. Honden, wandelaars, fietsers en hardlopers. Allemaal in dat toch best wel grote Amsterdamse bos. Fietsers mogen fietsen op paden waar ook wandelaars mogen wandelen. Honden lopen los ook daar waar een aanlijnplicht is. Mensen houden meestal rekening met elkaar en soms niet.

Als ik fietser ben, erger ik mij soms aan de wandelaars en zomaar overstekende honden of kinderen op ‘mijn pad’. Als wandelaar erger ik mij aan de fietsers op ‘mijn pad’ en als hardloper heb ik vooral schrik van op mij afkomende honden.

Ik hou van duidelijkheid en regels waar iedereen zich ‘gewoon’ aan houdt. Echter de ‘toegestaan mits’-regels die er in het Amsterdamse bos zijn, scheppen vooral ergernis. Ik geloof niet dat méér regels een oplossing zijn. Ik zou het wel fijn vinden als we allemaal wat meer rekening met elkaar houden. In mijn geval betekent dat, dat ik het fijn zou vinden als U (en alle andere hondenbezitters) uw hond leren om koers te houden én niet zomaar enthousiast op een willekeurig persoon af te rennen. Ik zal proberen rekening te houden met het feit dat ik vandaag gewoon pech had dat ik juist U en uw hondjes moest treffen.

Een volgende keer ga ik mét wattenhoofd wel in de saaie polder hardlopen en wacht ik met mijn bosrondjes tot ik een helder hoofd heb en U weer vriendelijk toe kan knikken.

Want wellicht had U gewoon ook uw dag niet.

Soms komen dromen uit!

Uren zou ik er nog wel willen blijven. In de flow. De toestand waarin ik niet nadenk, er niets om mij heen bestaat en ik helemaal in mijn cocon zit. Een toestand van balans, van vrede in en met mezelf. Een toestand die ik zou willen begrijpen, die ik reproduceerbaar zou willen maken. Ik zou er kunnen willen instappen wanneer ik daar behoefte aan heb. Echter de flow is een cadeau. Het komt wanneer het komt. Onverwacht. Als een droom die uitkomt.

Afgelopen weken bevond ik mij in een toestand van uitputting. Mentaal en/of fysiek, ik kan daar geen onderscheid tussen maken. Ik had overleg met mijn psychiater over het stoppen van medicatie nummer zoveel. De medicatie die helaas voor mij niet bracht waar ik op hoopte. Ik vertelde hem dat ik de afgelopen weken zo extreem moe ben, dat het me overvalt. Dat ik méér huilbuien heb en dat ik niet weet wat de oorzaak/gevolg relatie is. Dat ik er van baal dat ik de energie die ik soms ineens lijk te hebben, ineens ook weer weg is zonder dat ik begrijp wat ik fout doe.

Hij legde mij uit dat ik op mijn ‘minder slechte’ dagen waarschijnlijk ál mijn energie tot ver in de reserve opbrand, zodat er weer veel slechte dagen nodig zijn om enigszins te herstellen. Hij legde me ook uit dat ik moet leren wat mentale energievreters zijn en hoe ik die eindeloze gedachtestromen kan stoppen.

Ik dacht na over wat hij me vertelde en hoe zelf voor een betere energiebalans kan zorgen. Het enige wat ik zelf kan bedenken ligt op het fysieke vlak. Wél blijven hardlopen en de kilometers maken, maar niet met hoge hartslag trainen om zo beter in balans te komen. Accepteren dat de snelheidsprogressie voorlopig uit zal blijven of dat ik zelfs weer langzamer word, valt me zwaar. De hoop dat dit kan bijdragen aan een betere energiebalans geeft me kracht om toch op lage hartslag te gaan trainen.

Zorgen voor een betere mentale energiebalans vind ik moeilijker. Kennelijk ben ik sneller en vaker overprikkeld dan ik in de gaten heb. Mijn psychiater gaf me de tip om mijn hersens aan het werk te zetten als ik weer in een gedachtestroom vast zit. Bijvoorbeeld een moeilijke sudoko doen om de hersenen te resetten.

De afgelopen twee dagen, probeer ik bewuster te letten op wat ik doe. Korte mentale pauzes nemen tussen wat ik doe. Niet mezelf van het ene in het andere storten. Niet én een kop thee drinken én op mijn telefoon een spelletje doen én TV kijken. Rustig de tijd nemen om aan tafel te eten. Rustig een boek lezen in mijn hangmat. Rustig mijn telefoon checken. Niet ‘alles’ tegelijk maar stap voor stap. Een ademhalingsoefening tussendoor doen. Ergens vind ik deze aanpak blasé en suf. Ik doe toch al de hele dag ‘niks’, hoe kan ik mezelf daar dan mee uitputten?
Ik zal er niet ineens bakken energie aan over houden. Het zal lang duren voor dat ik effect merk.  Ik hoop wel dat ik zo genoeg basisenergie kweek om niet steeds in oude patronen te vervallen en zo te blijven hangen in de grote lamlendigheid.

Vandaag mocht ik weer een rondje rennen. Rustig door het Amsterdamse bos dwalen, op lage hartslag was het plan. Sterker nog het plan was: ‘op zoek gaan naar balans’. De eerste kilometers voelde zwaar ondanks het langzame tempo. Het ‘lekkere’ gevoel kwam maar niet. Ik begreep er niets van: ik liep toch langzaam? Ik werd er wat bozig van. Ik hou van snel resultaat, ook al weet ik ergens wel dat het niet zo simpel is… Na een kilometer of vijf begon ik wat lekkerder te rennen. Onder het lopen droomde ik van een groot glas koude cola. Wie weet was de kiosk bij de “grote Vijver” wel open? Na een kilometer of zeven liep ik rond de grote Vijver, ik zag de kiosk én er zat een dame naast. Ik vroeg haar of ze open was. “Jazeker” zei ze. Ik kon een glimlach niet onderdrukken, soms komen dromen uit!

Meteen diende zich een ‘probleem’ in mijn hoofd aan. Ik zag die koude cola al aan mij voorbij gaan. Ik had namelijk geen pasje bij me, alleen een briefje van tien. De dame vond het helemaal geen probleem, mijn glimlach kwam terug. Ik kocht één cola en betaalde er twee. Dat kleingeld zou toch maar rammelen en zij kon wel een extraatje gebruiken, bedacht ik. De dame was verrast en zei “als je volgende keer weer langs komt dan staat er nog een cola voor je klaar”. 

Of het nu kwam door de vriendelijke woorden van de dame of door even het contact maken met een medemens, ik voelde me ‘lichter’. Het lukte me mezelf een pauze te gunnen door te gaan zitten op het grasveld, de zon te voelen, de wind te voelen én mijn koude cola te drinken. Het duiveltje op mijn schouder probeerde het nog te verpesten: “het is een training, je kan niet zomaar even stoppen, dat is zwak, je verpest je training zo”. Ik sloeg het duiveltje met een klap van mijn schouder. Ik kan wél zomaar stoppen. Het gaat niet zozeer om de training het gaat om het vinden van balans.

Na een korte pauze stond ik op en rende weer verder. Het rennen voelde meteen anders. Ik voelde me rustiger, beter in balans. Ik hoefde niet eens veel moeite te doen om op lage hartslag te blijven rennen. Ik vond nog wat bospaadjes die ik niet kende. Het maakte me niet zoveel uit waar ik liep en hoe ver ik zou lopen. Eigenlijk wilde ik eeuwig door blijven rennen. Heerlijk in mijn eigen cocon, in ‘the flow’.

Soms komen dromen uit.

Echter, het lopen ging vandaag ook over balans. Over het niet in het ‘rood’ gaan lopen, hoe lekker ik op dit moment ook liep. Even dacht ik nog: “schijt aan alles, ik loop gewoon nog een uurtje of wat door…”. Ik deed het niet. Ik had aardig gemikt, na 15 kilometer stond ik weer voor mijn eigen koelkast en haalde daar nog een koud colaatje uit. Ik bekeek de gegevens van mijn hardlooprondje. Het eerste wat ik voelde was de teleurstelling dat mijn tempo zo traag was. Dat zelfs het stuk ná de pauze langzamer was dan voor de pauze. Terwijl het zoveel beter aanvoelde.

Tijdens het drinken van mijn cola bedacht ik me dat het vandaag ging om balans.
Het voelde goed, dus was het goed.

Die flow, kon ik er maar eeuwig blijven.
Die flow, kon ik er maar heen gaan wanneer ik wil.
Ik was er.

Soms komen dromen uit!

Crisis impact

Gaat de (halve) Heuvellandmarathon door of niet? Dat was mijn grote vraag de afgelopen week. 15 maart stond al heel lang in mijn agenda. Mijn stemming is al weken slecht, ik ben moe door alle slapeloze nachten. Naar het weekend keek ik niet uit, ik zag er tegenop.

Niet zozeer tegen het rennen, al zou dat zwaar worden. Ik had te weinig kilometers kunnen trainen, ik was nog geblesseerd, maar ik zou gaan starten en ik zou gaan finishen. Daarna zou ik met de groep heroïsche verhalen delen over de hoeveelheid modder en regenwater onderweg, we zouden samen lachen.

Ik zag wél op tegen de reis naar Maastricht en ik zag op tegen de groep van 20 mensen, waar ik er maar een paar van kende. Ik wist ook dat het, net als vorig jaar, wel goed zou komen met die groep. Dus ik zou gaan. Tot er die donderdag het bericht kwam dat alle evenementen met meer dan 100 mensen afgelast werden.

Opgelucht was ik, dat ik niet met de groep hoefde te dealen. Teleurgesteld was ik, dat het weekend toch niet doorging. Opgelucht was ik, dat mijn blessure meer tijd krijgt om te herstellen en ik hopelijk fitter zou zijn voor de nieuwe datum. Teleurgesteld was ik, dat we als groep deze ervaring (nog) niet met elkaar konden delen. Verrast was ik, toen de groepsapp ontplofte. We deelden onze teleurstelling, maar ik heb ook ontzettend veel gelachen om alle filmpjes en gifjes die in de app groep werden gedeeld. Vooral over de boodschappen.

Die boodschappen… Ik voelde druk en ik voelde angst afgelopen weekend. Moest ik nu op vrijdag ook naar de drukke AH om mijn boodschappen te doen? Zou er wel genoeg voor mij overblijven? Zouden er opstootjes zijn? Ik voelde boodschappenschaamte, want als ik nu zou gaan zou ik dan ook meedoen aan het ‘hamstergedrag’? Ik besloot niet te gaan, zaterdag of zondag was vast ook vroeg genoeg.

Op Facebook zag ik foto’s van alle supermarkten in Amstelveen, met lege schappen. Ergens was ik ook nieuwsgierig en wilde ook wel meedoen aan die gekte op de één of ander manier. Ik wilde ‘erbij horen’ en de gekte zelf ervaren. Ik bleef thuis, ik had nog wat eten in de vriezer en koffie in mijn voorraadkast. Zaterdagmiddag kwam het bericht dat er in “mijn” supermarkt politie was om een ruzie over wc-papier te sussen… Ik stelde mijn boodschappen weer uit. Zondagochtend zou ik gaan, net na openingstijd.

Ik zou dealen met de drukte, met de geïrriteerde mensen en ik zou kijken wat er wél was. Ik was nerveus en angstig. Van mezelf had ik niet verwacht dat ik op deze situatie zo extreem reageerde. De zon scheen en ik ging op pad. Onderweg kwam ik een oudere dame met een rollator tegen. Ik groette haar en we maakten een praatje. We bekenden elkaar dat we er best tegen op zagen en liepen met elkaar naar de AH. Het delen hielp, ik voelde me minder gespannen. Tot mijn opluchting was het wel erg druk, maar niet abnormaal druk. De sfeer was gemoedelijk en de schappen waren halfvol. Ik deed mijn boodschappen (alleen de boter was op…), liep naar huis en moest achteraf om mezelf lachen, dat ik me zó druk gemaakt had.

Het advies om sociale contacten zoveel mogelijk te beperken (zeker als je klachten hebt) hakte er bij mij meer in dat ik verwachtte. In een normale week ben ik ook veel alleen, dus waarom voelde dit nu zo anders?

Vandaag had ik een afspraak om een vriendin te helpen met haar belastingaangifte. Ze appte me vrijdag dat ze met klachten thuis zat, dus langskomen was niet verstandig. Ik had er wél naar uitgekeken om haar te zien. We zouden elkaar knuffelen en eerst uitgebreid koffie drinken en bijkletsen. Daarna zouden we haar belastingaangifte doen, waarbij ik haar gemoedelijk zou toe knikken dat ze het prima deed. Dat het logisch was dat de kwartjes bij haar niet vielen, omdat de kwartjes vervangen zijn door 20 eurocent munten. Daarna zou zij een heerlijke lunch voor mij maken en zou ik moe maar voldaan naar huis rijden. Het zou het derde jaar zijn, dat we dit samen zo deden.

Dit jaar deden we het anders. Ik zette mijn eigen koffie, we belden elkaar op en installeerden ‘meekijksoftware’ op onze computers. We kletsen bij over ons wel en wee. We praatten over waarom het voor mij nú zo anders voelt om alleen te zijn. Onze conclusie was: omdat het nu opgelegd is in het belang van de gezondheid van iedereen.

We deden haar belastingaangifte en maakte daarna onze eigen lunch. Het was anders, ik miste vooral de knuffels, maar we hadden wel verbinding. Dat was toch fijn.

De afgelopen dagen zit ik veel te veel op mijn telefoon om mijn onrust kwijt te raken. Ik moet er niet aan denken dat mijn telefoon nu stuk zou gaan. Dan zou ik alle contact kwijt zijn en me nog veel meer alleen voelen. Ik app vrij veel, ik speel spelletjes, ik volg de nieuwsberichten. Whatsapp, Twitter en Facebook check ik veel vaker dan goed voor me is. Het geeft me afleiding, maar maakt me ook onrustig. Het zorgt voor angst. Deze crisis is zo groot, dat het de wereld op zijn kop zet. Het hele systeem kan dus blijkbaar zomaar instorten. Wat als het nog verder instort?

Kortom, het is crisis. Dealen met mentale crisis ben ik gewend, ik moet nu gewoon dezelfde tactiek toepassen: hou het klein, kijk niet vooruit en blijf bewegen. Dan is isolatie nog niet eens een heel slecht idee…

Gelukkig is het opgehouden met regenen en is het droog de laatste paar dagen. Ik heb mijn rondje zondag weer kunnen rennen. Ik wandel elke dag, ook al voelt het zinloos, zo doelloos een rondje wandelen. Het is met dit weer wél makkelijker om nu de deur uit te gaan.

Er blijft nog wel heel veel dag over elke dag.

Dat is niet anders dan anders. Het voelt wel anders.

Het is tijd voor een wandelrondje.

De Socialrun

Als het onwaarschijnlijke, waarschijnlijk wordt

Het lijkt alweer een eeuwigheid geleden dat we op vrijdagochtend 20 september op het startterrein verzamelden. Nadat ik de startformaliteiten had afgerond, liep ik naar ons startrondje en ontmoette ik voor het eerst mijn laatste twee teamleden. Ik voelde gelukkig meteen een klik.

Tot mijn grote verrassing verscheen mijn zusje op ons startrondje om mij een knuffel te brengen en uit te zwaaien. We maakten een zussie-selfie om dit bijzondere moment vast te leggen. Nadat iedereen gereed was liepen we met z’n allen naar het startterrein voor een laatste koffie, broodje en de startfoto. Er hing een bijzondere sfeer op het startterrein. De DJ speelde precies de goede muziek. Ik voelde ‘het’ in mijn hele lijf. De emotie. Het feit dat we écht gingen starten met zijn allen, sloeg bij mij in als een bom. Het ‘onwaarschijnlijke’ was gelukt.

Eenmaal onderweg kreeg ik een ontroerend appje van mijn zusje, waarin ze vertelde het super bijzonder te vinden dat ze bij de start kon zijn én dat ze de ‘stoere zus’ van vroeger weer herkende. Dat zorgde voor stof tot nadenken, tijdens de eerste etappe…

Het was prachtig weer en het lopen ging heerlijk. Ik kwam al snel in het ritme van lopen, wisselen, kletsen en meerijden. Voor mij kwamen de moeilijke momenten veel eerder dan verwacht. Ze confronteerden mij met de dingen die ik nog steeds moeilijk vind: ‘Loslaten’, ‘Onzekerheid’ en ‘het niet aan durven geven wat ik nodig heb’.

Vrijdagmiddag had ik na het lopen van mijn etappe last van een hongerklop, omdat ik er niet aan gedacht had te lunchen tijdens het rennen. We kwamen aan op ons basiskamp en ik had verwacht direct te kunnen eten, maar de magnetron kon de bevroren pasta niet snel genoeg naar mijn zin bereiden. Ik werd humeurig naar mijn teamgenoten. Achteraf voel ik me daar rot over. Iedereen deed tenslotte zijn best, voor bijna iedereen was de Socialrun een nieuwe ervaring. Ik had ook zorgen of onze volgende loopster op tijd zou arriveren om aan te sluiten bij de volgende etappes, aangezien we sneller liepen dan verwacht. Ik had zorgen of de timing van de teamwissels zou kloppen. Ik kon me nog niet overgeven aan het ritme van de Socialrun.

Een ander moeilijk moment was tijdens mijn tweede etappe van vrijdagavond. Ik kreeg veel last van mijn enkel. Ik had zeker pijn verwacht, aangezien ik nog aan het revalideren ben van mijn enkeloperatie, maar niet zo vroeg al. De pijn overviel me en na mijn eerste shift kroop ik, verdrietig, stilletjes op de achterbank van het busje en zocht mijn pijnstillers. Nadat mijn vriendin klaar was met haar shift, deelde ik mijn zorgen over mijn enkel met haar. Het zou nog zo’n 30 minuten duren, voordat ik aan de volgende shift mocht beginnen, misschien moest ik een shift overslaan. Of wellicht moest ik een hele etappe skippen? Allerlei scenario’s speelden door mijn hoofd. #meedoen was toch winnen? Ik kon altijd wisselen met onze chauffeur. Maar ik wilde zo graag rennen! Mijn andere teamgenoten hoorden van mijn zorgen en dachten met mij mee. Zij stelden voor dat ik in plaats van twee kilometer shifts, anderhalve kilometers zou gaan rennen. Ik voelde me gesteund door mijn team. Ik besloot het te proberen. Tegen de tijd dat ik aan de beurt was, werkten de pijnstillers een beetje en ik rende mijn shift. Nog niet vol vertrouwen, maar het zou me in ieder geval lukken deze etappe uit te rennen. Daarna zou ik 5 uur rust hebben en zou ik kijken hoe het ervoor stond.

Moe en met zorgen over mijn enkel, kwam ik rond 01.00 uur aan in ons basiskamp en ging op zoek naar een slaapplek. Ik zag mensen op matjes en kussens op de grond in de brandweerkazerne liggen en ik zag mensen in onze campers liggen. Ik kon geen matje vinden en zag dat er nog twee zitjes in de camper niet omgebouwd waren tot slaapplek. Ik durfde niet midden in de nacht herrie te maken om de zitjes om te bouwen tot een slaapplek. Ik was bang slapende mensen wakker te maken. Ik pakte mijn slaapzak, vond een losliggend zitkussen en bracht de volgende twee uren door met wat oncomfortabel liggen en onrustig heen en weer door de kazerne lopen. Ik was boos op de basiskampleider. Ik was boos op mezelf dat ik niet toch een verdeling van de slaapplekken in het draaiboek had opgenomen. Nu ben ik vooral boos op mezelf dat ik niet gewoon herrie had gemaakt om een bedje voor mezelf om te bouwen. Volgens mij sliep er trouwens vrijwel niemand met de compressor van de brandweer die om het half uur op volle sterkte aansloeg…

Heel vroeg op zaterdagmorgen (of midden in de nacht, zo je wilt..) was het tijd voor een oppeppende reuzenbeker cappuccino. We sprongen in het busje op weg naar de volgende teamwissel, die over een klein uurtje zou plaatsvinden. Ik probeerde het nare gevoel wat ik had van me af te schudden en klaagde er in de auto op los. Mijn teamgenoten lieten me klagen en reageerden begripvol. Met één teamlid sprak ik af dat hij mij na de tweede shift zou helpen herinneren om wat te eten. Ik zou hem helpen herinneren om te blijven drinken. Ik sprak met mezelf af dat dat ik in het volgende basiskamp hoe dan ook een plekje voor mezelf zou claimen. Ik haalde diep adem en probeerde mijn boosheid van mij af te zetten. Gespannen startte ik mijn eerste shift. Gelukkig deden pijnstillers en mijn enkelbrace hun werk. Langzaam kreeg ik het vertrouwen dat ik ook deze etappe zou kunnen rennen en kon ik genieten van de koude zaterdagochtend. Samen met mijn teamleden zagen we een prachtige combinatie van nevel en zonsopkomst. Ik begreep het weer. Vanaf dat moment werd het simpel: af en toe een stukje rennen én iets beter voor mij zelf zorgen.

In de loop van zaterdagochtend kwamen we aan op het volgende basiskamp, gelegen op een rustige mini-camping. Er stond een tafel met eten & drinken voor ons klaar. Ik at een zuiveltoetje en nam een wonderdrankje (glas chocomelk). Ik liep weg uit een confrontatie met de woorden dat het beter voor iedereen was als men mij een uurtje met rust liet. Ik vond mezelf egoïstisch en een chagrijn, maar ik wist ook dat ik tot rust moest zien te komen. Ik vond mijn slaapzak en ging heerlijk boven in de camper een uurtje liggen rusten. Ik sliep niet, ik lag wel lekker en ik rustte uit. Ik hoorde gemoedelijk gekeuvel van mijn teamgenoten om mij heen. Ik voelde me wel soort van ‘herboren’ toen het tijd was om de volgende etappe te starten. Mijn energie kwam terug. Natuurlijk waren er nog steeds frustraties, maar die kon ik veel beter verwerken.

Ik bereidde mij voor op de beruchte zware zaterdagnacht etappe, bij elke shift dacht ik: nu zal het wel zwaar worden. Maar ik kreeg het niet meer zwaar. Het lopen ging als vanzelf. Een vriendin maakte mij deel van haar vreugde, dat haar vriend zomaar een eind gereden had om haar even te kunnen aanmoedigen onderweg. Ik was haar dankbaar dat ze haar ontroering op dat moment met mij deelde. Het voelde alsof ik een cadeautje kreeg. Het was prachtig om laat in de avond met het pontje over te varen en door Haarlem te rennen.

Gedurende de gehele Socialrun bleef ik verrast worden door de sfeer:
De 9-persoonsbusjes van andere teams die we steeds tegen kwamen, het toeteren en zwaaien onderweg, de motorrijders van de Socialrun die af en toe kwamen kijken of het nog goed ging met ons. Mijn teamgenoot die in de koude nacht steeds ongevraagd klaar stond met mijn donsjas na mijn shift. De mensen langs de kant, de doorkomsten onderweg, waar we vaak net iets te vroeg doorheen kwamen voor het grote feest, maar waar we zeker volop werden aangemoedigd. De teamwissels, waarbij we even kort contact hadden met het andere team.

Voordat ik het doorhad was het alweer de laatste etappe van team A. Gelukkig hadden mijn teamleden dat beter door dan ik en werd er een plan gemaakt, zodat iedere loper bij de laatste shiftwissel werd toegejuicht door ons team. Van de allerlaatste teamwissel maakten we een feestje.

Wij, als team A, gingen vast vooruit naar Soest, terwijl team B de laatste etappe liep. Daar wachtten ons een heerlijk ontbijt met pannenkoeken en eieren met kaas en spek. Relaxt en in het zonnetje wachtte ik tot het tijd was team B feestelijk binnen te halen en met zijn allen te finishen.

Opeens kreeg ik een appje van team B. Mijn oom en tante bleken onderweg langs te de route te zitten. Ze waren niet te missen met hun aanmoedigingsbord en gejuich, toen team B voorbij liep. Gauw stuurde ik hen een appje. Dat ik al in Soest was en dus niet voorbij zou komen.

Team B had vleugels gekregen, het was al snel tijd om naar de weg te lopen en ze daar op te wachten, zodat we met zijn allen konden finishen. Ineens zag ik mijn oom en tante op het finishterrein. Ze bleken helemaal naar Soest gekomen te zijn om de finish mee te maken. Ondertussen ging de tamtam rond: “verzamelen, team B komt eraan!”

Het is een onbeschrijfelijk gevoel wat er door mij heen ging, toen we met zijn allen naar het grote podium renden. De tranen stonden in mijn ogen. Wat een groot feest. De DJ was weer daar, met de juiste muziek op het juiste moment. We kregen de medailles omgehangen door Frank en Nienke, tezamen met de bijbehorende knuffels. Ik zag mezelf rondspringen op het podium, ik ging los met mijn team, iets wat ik nog nooit gedaan had. Ik voelde ‘het’ diep in mijn lijf. Frank riep mij naar beneden en samen openden we een fles Jip & Janneke champagne, ik nam een slok en gaf de fles door aan mijn team. We hadden wel uren op dat podium kunnen blijven staan dansen…

Eenmaal van het podium af, voelde ik de behoefte om elk teamlid een knuffel te geven en te bedanken voor zijn/haar bijdrage. Ik vond ook dat ik bij mijn oom en tante moest zijn. Tenslotte waren ze helemaal voor mij naar Soest gekomen. Ik voelde me wat verscheurd, maar besloot dat ik dit moment het allerliefste met mijn team wilde feest vieren. En feest hebben we gevierd!

Terug op ‘ons’ rondje wachtte mij nog een verrassing. Een vriendin had een fles heerlijke champagne meegesmokkeld in de camper. Zo kwam het dat ik mijn allereerste fles champagne open mocht maken, gelukkig kreeg ik duidelijke instructies van mijn teamgenoten en morste ik bijna geen druppel.

Het was heerlijk, champagne zo direct uit de fles op mijn slippers…

Het was heerlijk, de Socialrun, de verbondenheid…

Oefendag

Afgelopen zondag was het zo ver: Oefendag met team Fit4Fun voor de Socialrun. Het plan was als volgt: team A en team B leggen ieder een etappe van 50 km af, waarbij team B tien minuten later start dan team A. (In tegenstelling tot de Socialrun liepen we dus gelijktijdig). De lopers wisselden elkaar elke twee kilometer af, de fietsers fietsten de gehele etappe en de chauffeurs en navigators deden hun uiterste best om ons op koers te houden. Ondertussen ging het basiskamp team aan de gang met het opzetten van de tent(en) en zorgden voor lekkere hapjes en drankjes.

In een eerder blog schreef ik dat ik het lastig vond om me niet met de route en navigatieperikelen te bemoeien. Dus dat had ik ook niet gedaan (‘exposure’ heet dat in therapietaal). Het enige wat ik gedaan had was de route gedownload op mijn telefoon om de navigatie app een beetje te leren kennen. Rond 9:00 uur kwam ik samen met twee teamgenoten aan op de verzamelplaats. Iedereen was vol goede moed én het was prachtig warm weer. Ik was enigszins ontroerd door het zien van alle mensen: het was bijna iedereen gelukt te komen! Ik maakte een praatje met de nieuwe teamleden en probeerde er voor te zorgen dat iedereen op zijn gemak was.

Het was tijd om nog even mijn teamleidersrol te pakken. Ik positioneerde mijzelf letterlijk in het midden van de cirkel met teamgenoten. Zo letterlijk in het middelpunt staan, was niet echt fijn. Ik had daardoor mensen in mijn rug die ik niet kon zien. Ik verplaatste mijzelf naar de rand van de cirkel en stelde voor maar eens te beginnen. Er ontstond een klein probleem toen bleek dat we in team A een loper te veel hadden om in de rust op de achterbank van de bus te kunnen zitten. Even was er paniek bij mij: “hoe los ik dit op?”. Met twee lopers tegelijk lopen, was een optie die bij mij op kwam.

De kracht van het team kwam direct naar voren: Waarom zouden we niet gewoon de extra loper op de vouwfiets mee laten rijden? Dat is nog goed voor de spieren ook! In minder dan een minuut was er een nieuw wisselplan uitgewerkt en voor ik het door had gingen we op weg. Ik was teamleider af en werd loper nummer 4. Perfect. Ik nam plaats op de achterbank en maakte kennis met een nieuw teamlid. Het bleek de perfecte modus. Stukje rijden, uitstappen, wachten op de wissel van loper 2 met loper 1, van loper 1 met vouwfietser en weer instappen in de bus voor de volgende stop. Bij elke wissel veranderde de samenstelling van mensen in de bus. Bij elke wissel bleek er wel weer wat te kletsen. De sfeer was gemoedelijk. Het verraste mij hoeveel tijd er bleek te zijn om rustig te kunnen wisselen, door te rijden naar de volgende stop en weer te wisselen. Het gehaaste gevoel, wat ik verwacht had, bleef gelukkig uit.

Als loper voelde ik me in de watten gelegd, ik hoefde alleen maar bij mijn fietser te blijven. De ene keer was fietser 1 bij mij, de andere keer fietser 2. Een richtingswijziging werd op tijd aangekondigd, mijn tempo werd in de gaten gehouden én één-letter-grepige antwoorden waren prima.

De humor in ons team was continu aanwezig. Ik weet nog steeds niet of er nu wel of niet kauwgomachtige ophanghaakjes te koop zijn… Ik kon het niet nalaten om bij een cafétje langs de route meeneemkoffie te vragen voor de chauffeur en navigator, terwijl ik even van het toilet gebruik maakte. Of het door die cafeïne kwam, valt niet te achterhalen; maar ruim over de helft stonden we op de loper en fietsers te wachten. En te wachten…

Tot de telefoon van de navigator ging. Het was fietser 1: “jullie moeten doorrijden, wij zijn jullie al lang voorbij!”. De navigator dacht dat dit om team B ging en nam haar melding voor kennisgeving aan. Wij wachtten nog steeds op onze fietsers en de loper. Zouden ze stilstaan achter één van de vele bruggen die omhoog bleken te staan op onze route? We wachtten nog even… Toen kon ik me niet langer inhouden en belde fietser 1. Ik kreeg als antwoord: “ik zei net tegen de navigator dat jullie door moesten rijden!” Het kwartje viel, ons team stapte in de auto en haalde onderweg team B in (waar komen die nu vandaan?). We waren verbaast hoe ver onze fietsers en loper al gekomen waren. Uiteindelijk haalden we ze bij en wisselde van loper. Weer bleek het oplossend vermogen van ons team. De loper en vouwfietser hadden al gewisseld, zodat de 2 kilometers niet veel meer dan 2 kilometers waren geworden.

Inwendig vervloekte ik mezelf: “Ik had tóch moeten kijken naar de risicopunten van de route! Daar waar de auto een andere route als de fietser moest rijden, dan had ik dit kunnen voorkomen”. Het team bleef verbazingwekkend rustig. Niemand werd boos op mij, niemand was geïrriteerd dat het niet helemaal volgens plan liep. Ik bedaarde weer wat en dacht: “zo kan het dus ook…”. Tijdens de volgende stop analyseerde de navigator en chauffeur met elkaar wat er mis gegaan was en zaten we al snel weer in het ritme van rijden, rennen, fietsen, kletsen en lachen. De tijd en de kilometers volgen voorbij, sneller dan verwacht waren we weer terug bij het startpunt en werden feestelijk ingehaald. Het basiskamp team wachtte ons op met heerlijk eten en drinken én een opgezette tent. Er werd nagepraat en nagelachen. Het was een mooie dag.

Wat ik er van heb opgestoken is dat de kracht van het team groter is dan ik dacht én dat er op het dashboard van het busje een namenlijstje van team A moet komen…

Socialrun: hoe het begon

Het was september 2018 en ik had mij net opgegeven om de van-Dam-tot-Damloop te lopen voor stichting MIND. Kort daarna, zag op Twitter een oproep voorbij komen: ‘loper gezocht voor de Socialrun’. Dat leek mij wel wat. Helaas is de Socialrun in het zelfde weekend als de van-Dam-tot-Damloop. Op dat moment besloot ik dat ik in 2019 met de Socialrun mee zou gaan doen. Als loper, verder niets: geen georganiseer, geen verantwoordelijkheid, alleen rennen.

Na het zien van de foto’s van de Socialrun op Facebook, wist ik het zeker: ik wil meedoen! Echter ik kende nog geen mensen, zou ik wel een team kunnen vinden? Zo ontstond het idee om ‘dan maar’ met een eigen team mee te doen. Ik had geen idee waar ik aan begon, maar besloot het gewoon te proberen. Vanaf dat moment werd mijn persoonlijk missie: #meedoeniswinnen.

Ik vroeg al mijn vrienden of ze mee wilde doen, ik plaatste berichtjes op Facebook en Twitter en ik maakte me druk over de financiën. In het ergste geval zou het me niet lukken een team rond te krijgen en dan zou ik het inschrijfgeld kwijt zijn, ik besloot dat risico te nemen. Langzaam meldden zich wat vrienden, er kwamen vrienden van vrienden, er kwam een deelnemer via Twitter en zo was er op 25 november 2018 de eerste informatiebijeenkomst met een select groepje mensen. We maakten kennis met elkaar en we maakten plannen. Gedurende de daarop volgende maanden, trokken mensen zich terug en sloten er (on)bekende mensen aan.
Misschien was het onmogelijke toch mogelijk.

Ik had sponsorgeld nodig, want ik wilde per se mijn teamleden niet om een verplichte eigen bijdrage vragen. Iedereen die mee wilde doen, moest mee kunnen doen. Deze instelling zorgde ervoor, dat ik mijzelf wel veel druk oplegde. De druk om het perfect te regelen voor mijn team. Ik wilde dat zij in een gespreid bedje kwamen. Ik vond dat ik alles zelf moest regelen. Ik voelde verantwoordelijkheid en druk. Er kwamen wonderen op mijn pad: Ik werd verrast door een grote donatie, ik werd verrast door een teamlid, dat zijn zakelijk netwerk aansprak en heel veel sponsorgeld binnen haalde. Een ander teamlid regelde boodschappengeld bij de appie.
Het begon erop te lijken dat het onmogelijke mogelijk werd.

De Socialrun is een mooi project om te zien welke persoonlijke ontwikkeling ik zelf de afgelopen jaren heb doorgemaakt. Wat ik al geleerd heb en wat ik nog moet bijleren. Elke vraag of verzoek dat ik aan een teamlid doe, voelt verschrikkelijk. Ik heb dan het gevoel dat ik de ander enorm belast. Dat de ander dan een negatief gevoel zal ervaren en dát wil ik tot elke prijs voorkomen. Ik kan het bijna niet geloven als iemand aanbiedt iets te regelen, waar ik zelf enorm veel moeite mee heb. Automatisch ga ik er dan vanuit dat die ander die taak ook wel vervelend zal vinden.

Ik merk dat ik veel (zo niet alles…) op mij persoonlijk betrek. Een afwijzing op een sponsorverzoek of een afwijzing op mijn uitnodiging om in het team deel te nemen, voelt als een klap in mijn gezicht. Het terugtrekken van mensen voelt als persoonlijk falen, het voelt als een afwijzing. Natuurlijk is het niet persoonlijk, maar zijn het de omstandigheden die de betreffende mensen deden besluiten zich (tijdig!) af te melden.

Het voordeel van zaken persoonlijk opvatten is dat iets positiefs als een cadeautje voelt. Bijvoorbeeld als een nieuw teamlid zich aanmeldt. Of als het een teamlid gelukt is een sponsorbijdrage los te krijgen. Als ik een e-mail krijg met de inmiddels legendarische woorden: “eigenlijk sponsoren we niet, maar we vinden je motivatie en de Socialrun zo goed, dat we deze keer willen helpen”. Het is een cadeautje als teamleden zeggen het leuk te vinden om de wissel- & rustplaatsen te regelen en daarvoor in een dag door Nederland te rijden. Het is een cadeautje als een ander teamlid meldt het helemaal niet erg te vinden om telefonisch iets te regelen. Dan voel ik me energiek en high.

Er zijn ook momenten dat ik niet meer zie zitten. Dat ik het overzicht verlies. Dat ik bang ben dat ik de verkeerde (financiële) keuzes heb gemaakt. Dat ik niet genoeg spullen of geld voor het team heb. Dat er van alles ronddraait in mijn hoofd, maar niets een plekje vindt. Dan weet ik dat ik er voor moet gaan zitten en moet proberen op te schrijven wat er ronddraait. In een poging orde in de chaos te scheppen. Dat betekent een draaiboek uitwerken en de begroting bijwerken. Dat betekent de logistiek achter team A, B, basiskamp in schema zetten, zodat ik kan zien dat het klopt. Dat betekent investeren van tijd en energie. Energie die mij op zo’n moment ontbreekt. Dat betekent ook dat er daarna weer rust is in mijn hoofd.

Helaas kan ik niet alles vatten in een schema of draaiboek. Hoe goed ik het ook probeer voor te bereiden en te plannen, er blijven onzekerheden. Onzekerheden zijn er om te delen, heb ik gemerkt. Het delen van onzekerheden kan mij opluchting geven. Een bemoedigend woord ontvangen van een teamlid, doet wonderen. Het geeft me het gevoel dat ik niet alleen ben met mijn onzekerheden. Dat ik mag delen dat ik ‘zwak’ ben en dat ik behoefte heb aan bevestiging en/of steun op zo’n moment. Het is fijn om te merken dat ik er mag blijven zijn, mét mijn onzekerheden. Ook al ervaart die ander niet dezelfde onzekerheden. Dat geeft kracht.

Komend weekend oefent team Fit4Fun 50 km lang met rennen, fietsen, rijden en ondersteunen. Het maken van de oefenroute heeft een teamlid op haar genomen. Ik vind het vreselijk lastig om mij hier niet tegen aan te bemoeien. Ik onderdruk de neiging om de route tot in detail te gaan bestuderen. Ik geef me over aan mijn onzekerheid, maar ik geef me vooral over aan de kundige handen van de navigators in ons team.

Teamkracht gaat mij helpen.
Het onmogelijke is mogelijk!

Sportschoolangst

Ik ging vanmorgen met lood in mijn schoenen naar de sportschool om mijn revalidatieprogramma voor mijn enkel af te werken. Het werd een zware training.
Ik voel me nooit zo op mijn gemak in de sportschool. Al die ogen die naar mij lijken te staren. Het gebrek aan contact. Allemaal in de zelfde ruimte, ieder voor zich bezig.

Ik begin op de trap: tenen op de tree, hakken laten zaken en dan uitstrekken op mijn tenen. Uiteraard willen er mensen langs als ik op de trap sta. Ik zeg gedag en laat een man passeren, die mij gedag terug zegt. Ik denk: “hé, een bekend gezicht”, maar ik kan het gezicht niet plaatsen. Even was er contact, ik voelde me niet helemaal meer alleen.

Tussen de series door, loop ik heen en weer, over de fysiomat van 10 meter. Ik voel me bekeken. Maar ik doe braaf wat de fysio mij gezegd heeft. Ik loop weer terug naar de trap. Nu staat daar iemand op ‘mijn’ plek! Even weet ik niet wat te doen. Zal ik vast een andere oefening gaan doen en later terug komen? De trap is breed genoeg, er passen best twee mensen op. Ik merk dat ik letterlijk moeite heb om ruimte in te nemen, bang om een ander tot last te zijn. Ik besluit er tóch naast te gaan staan en maak even kort contact met een grapje. Dit verlaagt mijn spanning iets. Eigenlijk vraag ik op deze manier toestemming om ruimte op te trap te mogen innemen, realiseer ik me nu. Ik maak mijn oefening af en ben weer een stapje dichterbij herstel.

Tot mijn grote opluchting constateer ik dat de ‘leg press’ nu wél vrij is, net was ie nog bezet. Ik sprint er bijna heen, hoe eerder ik klaar ben met mijn oefeningen, hoe sneller ik hier weg ben. Ik kom een beetje tot rust op de ‘leg press’. Het apparaat staat in een hoek en er zijn geen andere mensen in de buurt.

Voor de volgende oefening heb ik het ‘hoge steps’ bankje nodig, ik kijk rond en zie het bankje in de buurt van twee dames staan. Ze lijken het bankje niet te gebruiken, er ligt een handdoek, flesje water en een telefoon op. Weer krijg ik de neiging weg te lopen en iets anders te gaan doen, zodat ik de dames niet hoef te vragen of ze hun spullen eraf willen halen. Ik ben bang voor hun reactie. Straks heb ik het verkeerd gezien en waren ze wel met het bankje bezig. Ik onderdruk mijn vluchtimpuls, loop op de dames af en vraag vriendelijk of ik het bankje kan gebruiken. Uiteraard is dat geen enkel probleem en ik voel me opgelucht.

De laatste oefening is vol ‘exposure’, zoals dat zo mooi heet. Een elastiek om mijn enkels, in de schaatshouding gaan staan en dan zijwaarts stappen. Niet de meest charmante houding. Het ergste is dat dit op de fysio mat moet, in het gangpad. Aan twee kanten staan apparaten met mensen erop. Gelukkig niet veel mensen maar toch… Ik kom er achter dat ik de oefening het beste kan doen, door stug naar de grond te blijven kijken en te focussen. Ik voel ogen in mijn rug prikken. Maar liefst vier keer moet ik heen en weer. Het akelige gevoel bekeken te worden, zakt gelukkig iets.

Ter afsluiting mag ik een stukje wandelen op de loopband. Het voelt als een afgang, ik wil rennen, maar kan dat nog niet.” Iedereen zal vast denken dat ik een slechte conditie heb, als ik alleen maar wandel”, gaat er door mijn hoofd. Ik hou mezelf voor dat ik hier mijn eigen doelen heb, net als iedereen. Het is onwaarschijnlijk dat iemand überhaupt een mening heeft over wat ik daar uitvoer. Dat helpt een klein beetje. Ik zet de loopband op 6 km/uur, met een helling van 5%, zo loopt ik in 10 minuten wat onrust uit mijn hoofd.

Ik weet dat dit sportschooltraject erbij hoort, wil ik weer kunnen rennen. De fysio heeft me beloofd dat ik komende week op de crosstrainer mag. Dat motiveert me, de crosstrainer is de eerste stap naar het rennen én het weer opbouwen van mijn conditie.

Pas veel later bedenk ik mij dat de man, die mij bekend voor kwam, Gerald Joling (of zijn dubbelganger) was…

Het marathonavontuur

Afgelopen weekend was het dan eindelijk zover: De heuvellandmarathon stond op het programma voor zondag. Op 3 december 2018 was ik gestart met het 100-dagen programma van Sportrusten wat mij naar mijn tweede marathon zou leiden. Vol goede moed startte ik met het schema, om exact één maand later mijn enkelbanden in te scheuren. Ik raakte wat in paniek. Blijkbaar hoort een blessure ook bij de marathonvoorbereiding. Na twee weken rust en intensieve fysiotherapie mocht ik weer voorzichtig op het asfalt gaan rennen. Gelukkig ging dat zo goed dat ik mijn schema weer kon oppakken. Helaas kon ik geen heuveltraining meer doen in de duinen, dat zorgde voor een onzeker gevoel. Had ik wel genoeg getraind om de Heuvellandmarathon uit te kunnen lopen? Er was maar één manier om daar achter te komen: Starten op 17 maart in Vaals.

Op 16 maart werd ik opgehaald door ons #geefonskleur team van de Socialrun. Na een aantal uren kletsen en rijden kwamen aan in onze mooie boerderij, net over de grens in België. Spannend, want we zouden de rest van het team daar ontmoeten. Een team van 17 lopers en 5 ondersteuners. Tot mijn grote opluchting voelde ik “de klik”. Tijdens een kennismakingswandeling kletsten we met elkaar. Eigenlijk kende we elkaar al best goed, na de 4.000! appjes die we in de weken daarvoor met elkaar uitgewisseld hadden.

De energie in de groep voelde goed, ik voelde me op mijn gemak. Ik merkte dat de reis en het kennismaken met de groep mij zoveel energie gekost had dat ik kapot was. Ik trok me terug op mijn kamer om even een half uurtje bij te komen. Ik voelde dat de groep mij die ruimte gunde. Ik vond ergens ook dat ik mij niet moest aanstellen en ‘gewoon’ bij de groep moest gaan zitten. Ik had twijfels toen ik op mijn bedje lag. Als ik nu al zo kapot ben, hoe kan ik dan zondag een marathon gaan lopen? Waar ben ik mee bezig?

Ik werd zondagochtend wakker met het gevoel dat het goed zou komen. Het OT (ondersteuningsteam) had een geweldig ontbijt geregeld. Ik voelde me wat opgelaten door ervoor te kiezen mijn vertrouwde havermoutpap met banaan te maken. Ik weet dat ik daar goed op kan lopen. Het voelde ook wat ‘controlfreakerig’. Ik zal het maar ‘risicomijdend gedrag’ noemen…  Na het ontbijt maakte iedereen zich gereed om naar de start te vertrekken. Voor ik het door had stonden we in de rij voor het toilet bij de start om nog een laatste zenuwplasje te doen. Ik kletste wat met een teamlid en met andere deelnemers om mij heen. De dame voor mij ging voor het eerst een marathon lopen, ik wenste haar succes. Ik kon toen nog niet weten dat zij later in de marathon een belangrijke rol voor mij zou spelen.

De groepsfoto werd gemaakt en toen was daar ineens het startschot en we waren op weg! Ik merkte dat ik me goed voelde. Ik had best geslapen, de sfeer was goed en de benen voelde goed aan. Na één week rust was het toch spannend of ‘het goede gevoel’ er was. De eerste 10 km liep ik samen met een teamlid. Het was prettig om wat te kunnen kletsen en samen op te lopen. Ik vond het ook lastig, want zou ik niet te snel starten, omdat ik met hem mee wilde lopen. Zou ik hem niet ophouden? We hadden dan wel afgesproken dat een ieder zijn eigen weg zou gaan, maar toch?

Na weken van regen, was het parcours inderdaad flink modderig. We kwamen de eerste heuveltjes tegen. We kwamen de eerste afdalingen tegen. Ik was blij dat ik mijn alpine ervaring kon gebruiken: kleine snelle stapjes bergaf om zo min mogelijk uit te glijden. Ik was ook tevreden dat ik gekozen had voor mijn normale hardloopschoenen in plaats van de trailrunschoenen. We liepen achter in het veld, wat tot gevolg had dat de bezemwagen ons diverse keren achterop kwam, inhaalde, in de modder vast kwam te zitten en weer achterop reed en weer inhaalde. Ik ergerde me er eerst aan. Later kon ik dat laten gaan. Het was geen marathon voor een snelle tijd, het zou lopen zoals het ging. Ik ging er een ‘dagje uit’ van maken. Ik zou om mij heen te kijken en genieten van wat ik zag. Bij de eerste verzorgingspost dacht ik dat ik al begon te hallucineren: Zag ik nu echt een levensgrote groene M&M op en neer springen?

De zware stukken bergop, besloot ik na 16km wandelend te doen. Hardlopen ging op die momenten niet veel sneller en door te wandelen kon ik mijn hartslag toch wat lager houden. Tot mijn verassing voelde ik dat niet als falen. Ik vond mezelf eigenlijk wel verstandig. Ik was een ‘dagje uit’ en hoefde niet per se de zwaarste optie te kiezen. Opeens kwam daar de verzorgingspost op 21km in zicht. Ik had mezelf onderweg beloofd dat als het OT er nog zou zijn, ik om een powerknuffel zou vragen. Ik zag het OT, ik vroeg een knuffel en kreeg een enorme bereknuffel. Het toverde een lach op mijn gezicht en verder ging ik.

Een medeloper wist mij te vertellen dat er nu een enorm zware klim kwam. Ik geloof dat ik dat liever niet geweten had…. Ik pepte mezelf op dat ik gewoon mocht wandelen op het steile stuk. Dat hielp. De volgende post zou op 31km zijn, dat zou mijn nieuwe doel zijn. Mijn lijf voelde nog redelijk goed. Mijn benen zaten onder de modder. Mijn voeten deden behoorlijk pijn van het continu corrigeren op het onverharde parcours. Mijn enkel hield zich verbazingwekkend goed en mijn hoofd deed het ook nog. Verder ging het door de modder, vette wind tegen, hagelbuien in mijn gezicht. Op zware momenten probeerde ik om mij heen te kijken en mezelf op te peppen dat ik hoe dan ook aan het einde van de middag in Maastricht zou zijn. Op lichte momenten genoot ik van de zon op mijn gezicht en van de geweldige uitzichten onderweg.

Bij de post op 31km nam ik wederom een stukje banaan, een bekertje water en cola. Ik kletste even met een medeloper en bereidde mij mentaal voor op de Wolfskop, de laatste steile berg die op 33km aan bod kwam. Het plan was, rustig rennen tot de Wolfskop, dan de berg opwandelend nog een sportgelletje naar binnen slurpen en op naar de volgende post op 37,5 km.

Bovenop de berg gekomen, hing daar een spandoek “nog maar 9km bergaf….”. 9 km dat leek een overbrugbare afstand. De spieren begonnen te verkrampen, heuvelaf was meer vlak dan echt af, gestaag liep ik door. Mijn spieren waren eigenlijk wel blij met de afwisseling van ondergrond en hellingshoek. Bij de laatste post aangekomen was ik precies op tijd om even te schuilen voor een stortbui van een minuutje. Ik nam de tijd voor weer een banaan, water en cola. Nu nog de laatste 5km. Mijn spieren begonnen behoorlijk te protesteren. Ik liep door een snelstromend beekje over het pad. Het koude water was heerlijk voor mijn pijnlijke voeten én mijn schoenen werden er weer mooi schoon van.

Ik kreeg het heel erg zwaar en beloofde mijzelf dat ik bij km 39 weer een klein stukje mocht wandelen. Ik haalde km 39 en begon met wandelen en toen was daar ineens de dame van het toilet van vanmorgen. Zij haalde me over om het laatste stukje met haar en haar medelopers mee te lopen. We hadden het zwaar, maar door met elkaar op te lopen gingen de laatste kilometers toch voorbij. De verkramping in mijn spieren leek minder pijnlijk door het gezelschap. De atletiekbaan kwam in zicht. Daar was ook het OT weer: “kom op, je mag nog een ererondje en dan ben je er!”

Nu was ik echt aan het hallucineren. De levensgrote groene M&M liep ineens naast mij. Ik keek beter, het was de dame van het OT. Ze rende een stukje met mij mee, stopte net voor de finish met de woorden: “dit is jouw moment”. Ik finishte, ontving de knuffels van mijn teamleden en was blij dat ik even een poosje vastgehouden werd, zodat ik niet omviel. Ik kon niet meer. Ik had het gehaald!!!

Ongelofelijk, onwerkelijk en ontroerend.

Het was een prachtig marathonavontuur samen met een fantastische groep mensen.

Ontspoorde trein

Afgelopen donderdag, begon ik aan mijn rondje hardlopen in de duinen. Terwijl ik mijn hardloophorloge vast naar de GPS wilde laten zoeken, ging ik hard door mijn enkel. Ik viel op de grond en zat daar misselijk van pijn en schrik. Gelukkig was ik nog niet te ver van mijn auto. Snel inventariseerde ik de schade en maakte een plan. Ik was op een doorgaand wandelpad, dus er zouden vast mensen langskomen, die me naar mijn auto konden helpen. Ik trilde en had het koud, van de schrik en van de pijn. Ik stond op en liep een paar stappen, het deed gruwelijk zeer, maar ik kon er nog op lopen. Ik besloot naar mijn auto te lopen. Toen ik vlak bij mijn auto was, zag ik twee andere hardlopers met een kinderwagen. De man keek mij even kort aan terwijl ik naar mijn auto strompelde. Hij zei niets. Eigenlijk had ik gehoopt dat hij even zou vragen “gaat het?”. Ik had iemand nodig die mij medeleven toonde.

Ik trok mijn warme donsjas aan, ging in de auto zitten en overdacht mijn opties. Als ik te lang stil zou blijven zitten zou mijn enkel alleen maar dikker worden en meer pijn gaan doen. Ik besloot een vriendin te bellen die een kwartiertje rijden vanaf de duiningang woont. Dan kon ik daar mooi even koelen en pijnstillers slikken, voordat ik naar huis reed. Helaas nam zij de telefoon niet op (het was een gewone werkdag). Ik besloot dan toch maar mijn tanden op elkaar te zetten en naar huis te rijden. Gedurende een half uur, verbeet ik de pijn en moedigde ik mijzelf aan dat thuis een Icepack en pijnstillers wachtte. Thuis zou ik mezelf ook kunnen toestaan te gaan huilen van de pijn en frustratie. Als ik nu medelijden met mezelf zou tonen, zou ik niet thuiskomen. Die middag zat ik op de bank met mijn pootje omhoog te koelen en te wachten tot de pijnstillers eindelijk gingen werken. Ik maakte me zorgen, de pijn was niet eerder in mijn ‘zwakke-enkelscarrière’ zo hevig. Ik besloot de volgende dag langs de fysio te gaan om te kijken wat de schade was. In de avond werd de pijn eindelijk wat minder.

De volgende ochtend besloot ik tot een experiment. Ik zou deze keer wél om hulp vragen. Ik kon best zelf met de auto of de fiets naar de fysio, maar dat zou behoorlijk pijn doen. Ik wist dat mijn buurvrouw mij zeker zou willen rijden, als ze kon. En ze kon, ze bracht mij naar de fysio. Mijn enkel werd getaped. Thuisgekomen appte een vriendin dat ze die middag wilde komen, zodat ik even kon klagen. Ze bracht wat lekkers voor bij de koffie mee en ik klaagde er op los. Eigenlijk was ik best tevreden met mijzelf. Ik had hulp gevraagd en ik had een aanbod om even verzorgd te worden geaccepteerd. Experiment geslaagd.

Ik werd wakker, de volgende dag, toen ontspoorde mijn trein, totaal onverwacht. De locomotief was ontspoord en had alle wagons uit balans gebracht. De locomotief was tezamen met de wagons van het talud gestuiterd. Ik was mijn houvast kwijt. De houvast om, om de dag, een rondje hard te lopen. De houvast om zo een dagdeel onder te pannen te zijn: het rijden naar de duinen, een rondje rennen, het terugrijden en badderen vult toch zeker een halve dag. De houvast om toch af en toe een voldaan gevoel te ervaren na een training. Ik raak in paniek. De onrust in mijn hoofd en lijf neemt toe. Het lukt niet om mij ergens op te concentreren. TV kijken houdt mijn aandacht niet vast. Een boek lezen lukt niet langer dan een kwartiertje. Ik speel veel spelletjes op mijn telefoon. Het lukt niet om mezelf te kalmeren, door naar muziek te luisteren of door een ademhalingsoefening te doen. Ik speel nog meer spelletjes. Mijn lijf protesteert. Mijn polsen trekken het vasthouden van de telefoon niet. Ik vloek, ben boos op mijn lijf. Ik kijk weer even TV. Ik leg mijn boek op een kussen, zodat ik het niet vast hoef te houden. Ik lees een kwartier en speel toch weer een spelletje op mijn telefoon en lees daarna weer een kwartiertje. Ik ben moe van mijn onrust.

Ik kan weer een stukje lopen, dus besluit boodschappen te doen. Ik haal te veel lekkers in huis en krijg een eetbui. Een volle buik is helemaal geen fijn gevoel. Het ontregeld mijn darmen. Ik weet ook dat het niet helpt. Het lekkers smaakt eigenlijk helemaal niet zo lekker als ik hoopte. Het eten vult tijd, vult mijn buik en geeft heel kortstondig een moment van ‘verzorging/warmte’.  Ik voel schaamte. Schaamte dat het me niet lukt, mijzelf te beheersen. Ik voel me schuldig. Schuldig dat ik mijn lijf verpest.

Ik vraag me af of het wel zo nodig was de buurvrouw te vragen om mij twee dagen geleden naar de fysio te rijden. Ik kan nu inmiddels al weer lopen. Ik vind mezelf een aansteller. Ik had gewoon zelf nog even door moeten bijten. Het is raar om twee dagen geleden nauwelijks te kunnen lopen en nu alweer een kwartiertje te kunnen wandelen. Ik probeer aardig te zijn voor mijzelf. Ik probeer mezelf te overtuigen dat ik echt niet kon lopen twee dagen geleden. Dat het écht ok was hulp te vragen, ook al zou ik het alleen ook hebben kunnen redden. Morgen is er weer een nieuwe dag, ik probeer te slapen en word moe en onrustig wakker. Weer een dag om te vullen. Ik ga klussen bij een vriendin. Zittend op de vloer kan ik prima de plinten verven. Het is fijn iets te kunnen doen en haar te kunnen helpen. Het houdt mij bezig. Aan het eind van de middag ga ik weer naar huis. Ik ben weer onrustig en maak een omweg naar de supermarkt. Ik eet weer een pak koekjes leeg. Ik voel me vol en schaam me weer.

Mijn trein is ontspoord. Ik worstel om hem weer op de rails te krijgen. Ik baal ervan. Mijn trein was net weer op het goede spoor. Mijn trein ging langzaam, maar gestaag vooruit. Af en toe was er een wagon uit balans, maar de snelheid van de locomotief en de andere wagons hielden die ene wiebelende wagon op het spoor. Ik zie mijn therapeut. Ik beken haar (voor het eerst) dat ik eetbuien heb en ik me daarvoor schaam. Gelukkig hoeven we het daar niet over te hebben. We weten beiden dat het een symptoom is van onrust. Van onderliggende problemen. Ik ben goed in ‘noodsituaties’, ik blijf koel en kan handelen en doen wat nodig is om te overleven.

Mijn crisis begint eigenlijk nu pas.