Kleine blauwe pilletjes

Kleine blauwe pilletjes slik ik. Een uurtje voor ik naar bed ga, sinds ik afgelopen dinsdag bij mijn huisarts was. Ik was voor een ‘zakelijk’ gesprek bij haar, over het “Depressie in de Wijk-project: #ikhebjenodig”. We bespraken de voortgang van het project en mijn rol in het team.

Ze vroeg ook hoe het de afgelopen twee weken op Texel was. Ik moest huilen en zei eerlijk dat het even vreselijk was als thuis. Het gevoel van schaamte en teleurstelling is groot. Ik had zo mijn best gedaan om zonder verwachtingen naar Texel te gaan. Blijkbaar had ik tóch onbewust de hoop dat het op Texel makkelijker zou gaan. Dat het makkelijker zou zijn om mijn dagen door te komen. Dat ik mezelf er makkelijker toe kon zetten om een rondje te wandelen of te rennen. Dat ik zelfs misschien weer wat zou slapen. Het eerste weekend had ik gezelschap van een vriendinnetje. Zij hielp mij met opstarten, met de omgeving wat te verkennen, samen te eten, een rondje rennen en vooral heel veel bij te kletsen.

Teleurgesteld was ik toch, dat het allemaal even moeilijk bleek als thuis. Ik probeerde er wél wat van te maken: Op tijd opstaan, ook na de zoveelste bijna slapeloze nacht. Naar buiten, ook als het regende. Ik registreerde mijn wandel- en renrondjes op Strava, mét foto’s die per ongeluk prachtige bleken te zijn. Ik schreef dagelijks een uurtje aan het eindrapport voor mijn subsidieproject. Langer kon ik me niet concentreren. Maar ach, ik had geen haast en uiteindelijk komt het rapport vast af. Ik dronk ‘s middags warme chocolademelk en stak het haardvuurtje aan in mijn huisje. Het was een fijn warm huisje, maar toch kreeg ik het niet warm. Er zaten veel te veel uren in de dag. En in de nacht.

Ik kreeg het bericht dat mijn buurvrouw kanker heeft en dat ze niet meer beter wordt. Ik werd misselijk toen ik het bericht las. Ik kon niet even naar haar toe om haar een knuffel te brengen. Ze schreef me: “blijf maar daar, je kunt toch niets doen, die knuffel komt later wel”. Zij gaat dood, ik niet en ik wil wel dood. Ik kreeg het bericht dat de vader van een vriendin overleden was. Hij was al op leeftijd en is dood. Ik niet en ik wil wel dood. Wrang. Wreed.

Ik hield het vol en bleef, want de depressie zou, zonder mij, niet achterblijven op Texel. Aan het eind van mijn verblijf, reed ik terug naar huis, zonder verwachting dat het beter zou gaan als ik weer thuis zou zijn. Thuisgekomen was daar weer die teleurstelling, blijkbaar had ik toch wéér onbewust hoop gehad. Ik voelde me niet beter. Ik bracht mijn buurvrouw haar knuffel. Het voelde Wrang. Wreed.

Ik sprak af met een vriendinnetje om afgelopen zondag 16 km te gaan rennen. Ter voorbereiding op de Halve van Egmond die we half januari samen gaan rennen. Het rennen en kletsen ging best, het weer was prima. Na een kilometer of 10 merkte ik dat er zich een blaar op mijn hak gevormd had. Samen met mijn grote teen (die al een tijdje een pijnlijke blauwe teennagel heeft) plaagden ze mij behoorlijk. Het deed pijn, maar het was te doen. Opeens was daar de zijkant van mijn voet die pijn deed van mijn enkelbrace. Normaal voel ik die pijn de eerste twee kilometers, nu pas rond kilometer 12. De pijn werd erger en erger. Ik negeerde het, want het zou vast over gaan net als altijd. Het ging niet over. De laatste kilometers waren hel. Thuis trok ik mijn schoen, brace en sok uit. Die monsterblaar zat er inderdaad. Erger was dat de zijkant van mijn voet zo enorm veel pijn deed, dat ik de rest van de middag er niet meer op kon staan. Ik vreesde het ergste: geen Halve van Egmond.

Gelukkig herstel ik blijkbaar vrij snel, de volgende dag kon ik er alweer op staan. Mijn planning was Tweede Kerstdag een rondje rennen, mits ik de dag daarvoor pijnvrij kon wandelen. Op Eerste Kerstdag maakte ik een wandeling. De pijn van de kneuzing was bijna over, helaas was de pijn aan mijn teen enorm. Thuisgekomen bleek er zich een blaar onder mijn nagel gevormd te hebben. Zucht.

Ik begon me zorgen te maken. Niet alleen over of ik de Halve van Egmond wel zou kunnen lopen, maar ook over mijn oog. Mijn ooglid deed pijn en ik was op kerstochtend wakker geworden met een dichtgeplakt dik oog. Niet goed, nog nooit gehad. Kortom, ik maakte voor de tweede keer deze week een afspraak met een huisarts. “Dat ooglid is ontstoken, niet ernstig, gaat vanzelf over. Kan wel een paar weken duren”, zei ze. “Lekker dan”, dacht ik: het kijkt namelijk niet zo fijn met een half gesloten oog.
Het oogt ook niet echt fraai…

Ik vroeg de huisarts ook naar mijn teennagel te kijken en vroeg of ze het blauwe stuk er niet af kon halen, zodat het daaronder eindelijk kon genezen. Nope, dat kon niet. Nagel was te kort. Eerst laten groeien. Zoveel mogelijk op blote voet, niet hardlopen en afwachten of er ‘gezonde’ nagel komt. Conclusie: geen Halve van Egmond, wéér wandel- en hardlooppauze, daarna wéér opnieuw opstarten met trainen. Zucht.

Ik begin de moed te verliezen, na weer een tegenslag. Ik heb de reserve gewoonweg niet meer om met deze kleine tegenslagen om te gaan. Mijn huisarts stelde tijdens ons gesprek van dinsdag (dat geen consult was, maar het toch ook werd) voor om nieuwe pillen uit te proberen. Zij had goede hoop. Ik niet. Mijn wanhoop neemt toe. Die wanhoop is de reden dat ik toch weer een pilletje wil uitproberen.

Vanavond neem ik dus weer mijn kleine blauwe pilletje, een uurtje voor het slapen gaan. Het zou me moeten helpen met slapen. De apotheker vertelde me: “Het duurt een week of zes voor je het gaat merken. Je mag een week niet autorijden en je wordt er moe van…”
Ik ken die riedel.  Ik heb hem al een keer of zes gehoord.

Toch tuin ik er iedere keer weer in: die hoop.
De hoop op beter slapen. In de hoop me beter te voelen.
In de hoop dat het leven mét slaap iets makkelijk wordt.